Hebban olla vogala nestas hagunnan,
hinase hic enda thu.
Wat unbidan we nu?
Zijn alle vogels nesten begonnen [te maken],
behalve ik en jij.
Waar wachten we nog op?
Eerste literaire tekst in het Oudnederlands (11e eeuw)
hinase hic enda thu.
Wat unbidan we nu?
Zijn alle vogels nesten begonnen [te maken],
behalve ik en jij.
Waar wachten we nog op?
Eerste literaire tekst in het Oudnederlands (11e eeuw)
In 1932 trof de Engelse germanist Kenneth Sisam de tekst aan in een vroeg-elfde-eeuws boek in de Bodleian Library in Oxford. Dit boek bevatte preken van abt Aelfric uit de Benedictijner priorij Sint-Andrew in Rochester (Graafschap Kent).
Tussen 1083 en 1108 waren daar zestig Benedictijner monniken uit Normandië beland, waaronder twee Vlaamstaligen, die de bibliotheek eens behoorlijk op poten gingen zetten en dat betekende in die tijd natuurlijk vooral kopiëren.
Het Vlaamse versje was als een pennenproef, een proef om te kijken of de ganzenveer wel scherp genoeg was, in de prekenbundel beland. Het is een natuurbeschrijving gecombineerd met een aansporing tot liefde zoals die in middeleeuwse teksten wel vaker voorkomt. Waarschijnlijk was de tekst de schrijver als een jeugdherinnering bijgebleven. Maar is het wel de tekst van een schrijver? In de vroege middeleeuwen blijken meer nonnen als kopiist werkzaam geweest te zijn dan vaak wordt aangenomen. Hoe het ook zij. Onze literatuurgeschiedenis kent een fraai begin. ‘We hebben het heel erg getroffen met dat eerste zinnetje uit onze literatuur’, aldus Gerrit Kromrij.
We plaatsten het gedicht met op de achtergrond ‘De Jonge Stee’, een fraai gerestaureerde Veluwse hallenboerderij uit 1819 in een prachtig landschap. Vergeleken bij een tekst uit de elfde eeuw is ‘De Jonge Stee’, inderdaad een jonge plek. Maar het is wel een plek waar vogels zingen en hun nesten bouwen. Een plek om lief te hebben in meerdere betekenissen van het woord en daarom de ideale plek voor deze oude tekst.
Tussen 1083 en 1108 waren daar zestig Benedictijner monniken uit Normandië beland, waaronder twee Vlaamstaligen, die de bibliotheek eens behoorlijk op poten gingen zetten en dat betekende in die tijd natuurlijk vooral kopiëren.
Het Vlaamse versje was als een pennenproef, een proef om te kijken of de ganzenveer wel scherp genoeg was, in de prekenbundel beland. Het is een natuurbeschrijving gecombineerd met een aansporing tot liefde zoals die in middeleeuwse teksten wel vaker voorkomt. Waarschijnlijk was de tekst de schrijver als een jeugdherinnering bijgebleven. Maar is het wel de tekst van een schrijver? In de vroege middeleeuwen blijken meer nonnen als kopiist werkzaam geweest te zijn dan vaak wordt aangenomen. Hoe het ook zij. Onze literatuurgeschiedenis kent een fraai begin. ‘We hebben het heel erg getroffen met dat eerste zinnetje uit onze literatuur’, aldus Gerrit Kromrij.
We plaatsten het gedicht met op de achtergrond ‘De Jonge Stee’, een fraai gerestaureerde Veluwse hallenboerderij uit 1819 in een prachtig landschap. Vergeleken bij een tekst uit de elfde eeuw is ‘De Jonge Stee’, inderdaad een jonge plek. Maar het is wel een plek waar vogels zingen en hun nesten bouwen. Een plek om lief te hebben in meerdere betekenissen van het woord en daarom de ideale plek voor deze oude tekst.