DE JONGEN TE PAARD
Hij laat den wind maar waaien door zijn haren.
Blootshoofds zit hij op 't steigerende paard.
Hij lacht gelukkig; zijn onrustige aard
Houdt van vermetelheden en gevaren.
Hij is één met zijn ros; en 't zal bedaren
Als hij den drift van 't eigen bloed bedaart.
Maar hij is jong, en levens snelle vaart
Beteugelt hij eerst in zijn kalmer jaren.
Hij voelt de warmte van het schokkend dier
Weldadig door zijn jonge leden stijgen,
En weet zich rap en lenig zooals hij.
Hij zit zoo rustig en hij lacht zoo fier
Dat alle menschen iets gelukkigs krijgen,
Zoo lustig galoppeert hij hen voorbij.
Willem de Mérode
Uit: Willem de Mérode, Verzamelde Gedichten, bezorgd door Hans Werkman. Baarn, De PROM, Baarn, 1987. (p. 366)
Blootshoofds zit hij op 't steigerende paard.
Hij lacht gelukkig; zijn onrustige aard
Houdt van vermetelheden en gevaren.
Hij is één met zijn ros; en 't zal bedaren
Als hij den drift van 't eigen bloed bedaart.
Maar hij is jong, en levens snelle vaart
Beteugelt hij eerst in zijn kalmer jaren.
Hij voelt de warmte van het schokkend dier
Weldadig door zijn jonge leden stijgen,
En weet zich rap en lenig zooals hij.
Hij zit zoo rustig en hij lacht zoo fier
Dat alle menschen iets gelukkigs krijgen,
Zoo lustig galoppeert hij hen voorbij.
Willem de Mérode
Uit: Willem de Mérode, Verzamelde Gedichten, bezorgd door Hans Werkman. Baarn, De PROM, Baarn, 1987. (p. 366)